Het Costerman oproer in Rotterdam
Het 'Costerman-oproer' willen wij u niet onthouden. We troffen het aan in een clubblad van de ontspanningsvereniging van belastingambtenaren in Amsterdam. We zijn zo vrij het verhaal letterlijk over te nemen. De schrijver is P.A. van de Kamp.
Het graeuw te Rotterdam door wrevel aangedreven
Wil woede en plunderzucht den vollen teugel geeven
Het dreunt uit Stadts geschut met alles wat men vond
Op 's Heeren Nyvelds huis en sloopt het tot den grond
Bron: http://www.engelfriet.net/
Wil woede en plunderzucht den vollen teugel geeven
Het dreunt uit Stadts geschut met alles wat men vond
Op 's Heeren Nyvelds huis en sloopt het tot den grond
Bron: http://www.engelfriet.net/
Op 28 augustus 1690 zaten een aantal schutters in het wachtlokaal onder het Rotterdamse stadhuis bijeen en vierden de opneming in het corps van enige nieuwe adelborsten. Naar gewoonte boden dezen voor hun ‘bienvenu’ de manschappen geld voor een hartige dronk aan. De tamboer Herman van den Bergh en de adelborsten Jan Noten, Pieter Venenbosch en Cornelis Costerman, werden erop uitgezonden om een half anker wijn te kopen. Costerman, in zijn dagelijks leven wijnhandelaar, wist uit dien hoofde een manier om op een voordelige wijze aan de feestdronk te komen, n.l. door zijn collega, de wijnkoper Pieterson, te bewegen wijn te leveren, waarvan de accijns niet was voldaan. Dit was omtrent tien uur in de avond! Op dat tijdstip zaten in een herberg aan de Geldersekade een aantal lieden naar de horizon te staren en keken of in de verte de wieken van de molens draaiden. Dit gezelschap bestond n.l. uit de gebroeders ELIAS, PIETER en JAN VAN DER STEEN, pachters van de Impost op het gemaal en de wijnen, twee deurwaarders en de commiezen Jan van der Cloot en Antony Kerry. Laatstgenoemden stonden bij het volk niet hoog aangeschreven en werden gewoonlijk telders, kraaien of verklikkers genoemd. De belangstelling voor de molens vond zijn oorzaak in het niet ongemotiveerd vermoeden, dat van de invallende duisternis gebruik werd gemaakt om clandestien te malen. Waarschijnlijk hebben toen de heren van een zekere Quakelbeen een tip gekregen van de heimelijke wijnuitslag. In elk geval werden de schutters toen zij zich in het nachtelijk duister op de terugtocht ter hoogte van de Wijnhaven hoek Geldersekade bevonden, door de pachters en zijn trawanten overvallen. Voorop ging de tamboer met het vaatje wijn, gevolgd door de adelborsten. Het staat wel vast, dat de pachters bij de aanhouding hun kwaliteit niet bekend hebben gemaakt, zodat de schutters slechts konden vermoeden met wie zij te doen hadden. Er volgde een handgemeen, waarbij, naar men mag aannemen, Costerman de degen trok en pachter ELIAS VAN DER STEEN met een ‘houwertje’ aan het hakken is geweest. Costerman werd op zekere ogenblik onder de voet gelopen en aan zijn ‘schorre stem’ door een van de deurwaarders herkend, ‘omdat hij wel mede aen ‘t huijs van Costerman was wesen peijlen’. Plotseling een grote consternatie. Men ontdekte dat ‘de telder’ Kerry roerloos op de grond lag. In een herberg gedragen bleek de man reeds te zijn overleden. Hoe de zaak zich heeft toegedragen is slechts te raden. Uit de vele verhoren mag hoogstens worden verondersteld, dat Kerry per ongeluk door de degen van Costerman is geraakt, hoogstwaarschijnlijk toen laatstgenoemde reeds op de grond lag. Niemand kon met zekerheid over de toedracht iets verklaren, omdat het volkomen duister was. In dit verband schijnt de verklaring van de commies Jan van der Cloot afdoende: ‘Onmogelijck heb ick, nogh andere niet konnen sien, doordien het soo doncker was, wie dat sulcx heeft gedaan, en al most ick daer den doot op sterven, soude ick sulcx niet konnen seggen’.
Nu kreeg de zaak een uiterst bewogen en dramatisch verloop. De Baljuw, tevens Schout van Rotterdam, een zekere Van Zuylen van Nyevelt, nam de zaak in onderzoek en dwong Costerman, onder bedreiging met de pijnbank te bekennen Kerry te hebben gedood. Later herriep Costerman aan allen die naar hem wilden luisteren deze bekentenis en ging niet verder dan te verklaren, dat hij Kerry misschien per ongeluk had geraakt. Costerman, die bij de burgerij als een goed mens en een braaf huisvader bekend stond, raakte door de verhoren helemaal de kluts kwijt en sprak zich herhaaldelijk tegen. Maar ja, wat zou u denken van het volgend uittreksel uit een verhoor van de beul Benedictus Kellenaar, dat hem later door een commissie van onderzoek werd afgenomen: ‘Off hij niet gehoort heeft dat de voorz. Costerman daerop geantwoort heeft al hadden sei allen getuijgt, soo hebbe ick noghtans niet gedaen.’‘Seijt sulcke of diergelijcke woorden te sijn gepasseerd.’ ‘Off den Baljuw Nievelt met een hevigen stem niet en seijde tegens den selven Costerman, men sal het U wel doen seggen, hier is een man die het U wel haest bang genoeg sal maecken.’ ‘Seijt jae, met sulcke of diergelijcke woorden. Off den voorz. Baljuw heur geinterrogeerde daerop niet en riep, zeggende, Mr. Benedictus begind maer werck en ghij Jan Stoffelse (sijnde Cipier) haelt de gereetschap.’ ‘Seijt jae.’ ‘Off de voorz. Costerman doen den Baljuw hem weder met de pijnbanck dreijgde niet en seijde, mijn leven is mijn soolieff, of waerd niet, dat ick mijn lichaem soude laten pijnigen, want ick ben nogh een jonghman ende soude door de pijnbanck al mijn leven gebreckelijk kunnen werden, ick wil liever ‘t swaert kiesen als de pijnbanck.’ ‘Seijt dat Costerman als wanneer hij met den torture wierd gedreijght seijde mijn leven en is so waert niet, dat ick mij soude laten pijnigen, ick wil het liever bekennen, off ick het gedaen heb of niet gedaen. Seijt jae.’ Buiten deze afgedwongen bekentenis bestaat geen ander bewijs van Costermans schuld. Integendeel. Er was een aanwijzing dat pachter VAN DER STEEN (ELIAS) die zo vlijtig met zijn ‘houwertje’ had gezwaaid, het ongeluk zelf kan hebben veroorzaakt. Hier volgt nl. de verklaring van een zekere Petronella Francot die op zeker ogenblik in de woning van de pachters was, toen de weduwe van Kerry daar op bezoek kwam.’ ‘Die vrou klaegde lamentabel dat sij haren man sijnde haer brootwinner soo ongeluckig verloren had.’ Vrouw VAN DER STEEN antwoordde: ‘Vooreerst wij hebben Uw man een eerlijcke begraeffenisse doen hebben, het kost ons meer als een hondert gulden, wij hebben ijder draeger een helfen silveren ducaton gegeven. En andere wij hebben een Backer voor U besproocken die U broot sal gefen, ten derde wij sullen U ook Bier leveren en voorts so meught ge er een draetje bij spinnen.’ en daarna: ‘Discourerende, is mijn man schuldigh soo mogen sij hem vangen, wie bloet vergiet diens bloet sal vergoten worden’. Waarop de moeder van VAN DER STEEN [=Maertje Eliasz. de Valteau CVDS]: ‘Daerover seer belemmert en ontset werd’. Men mag afschuw gevoelen voor de wijze waarop de bekentenis werd afgedwongen doch men dient hierbij te bedenken dat deze door geestelijke pijniging verkregen bekentenis overeenkwam met de voorschriften van de wettelijk vastgestelde ‘torture’. Het was dus het systeem dat niet deugde. Dat de schutters zich aan een ernstig vergrijp hadden schuldig gemaakt door de fraude tijdens hun ambtsuitoefening te bedrijven staat buiten kijf. Men vergete niet, dat Costerman in - facto illicito - verkeerde en bezig was ‘s lands rechten te verkorten, terwijl hij als schutter de verplichting had al wat strijdig was met plakkaten en keuren te weren. De doodstraf viel krachtens de bepalingen van het Placaat van Holland van 17 juli 1678 en die van 11 december 1676 (nopens hen die te Rotterdam de wijnpacht verhinderden). Deze zware straf kon worden uitgesproken tegen diegenen ‘die ontfangers, commiesen, deurwaarders en andere gemeene lantsmiddelen vorderende, met feijtelijkheden bejegent’.
De terechtstelling werd een afschuwelijke vertoning. De beul, door het morrend volk zenuwachtig geworden, had vijf of zes slagen nodig voor de onthoofding. Zeer opgewonden gingen de burgers na deze slachting huiswaarts, temeer daar er een gerucht de ronde deed dat de Prins gratie zou hebben geschonken, een bericht dat later onjuist is gebleken.
De volgende dag, een zondag, braken de relletjes uit. Met stokken en stenen koelde de menigte haar woede aan het huis van de pachters VAN DER STEEN aan de Kaasmarkt die daar tevens een porseleinwinkel hadden. Alles werd kort en klein geslagen en leeg geplunderd onder het gezang: ‘Als wij ‘t dan alhier zijn moe, zo gaan we naar den Officier toe.’
De Baljuw die in Rotterdam reeds zeer gehaat was, liet zich niet zien en ook de andere regeringspersonen hielden zich op de vlakte, temeer daar de schutters weigerden op te treden. Den Haag, op de hoogte gebracht van de ongeregeldheden, zond 100 ruiters. De burgemeesters waren echter zo onverantwoordelijk deze lieden terug te sturen en weigerden ook acht compagnieën infanterie, die reeds in Overschie waren aangekomen, binnen de stad toe te laten. Slechts 160 man voetvolk mocht de stadspoort binnentrekken.
Van Zuylen van Nyevelt.
Schijnheyligh Atheist
Liefhebbent hoere vel
Geltsuchtigh dwingelandt
Uytbroedsel van de Hel.
Op 5 oktober kwam Van Zuylen van Nyevelt, na een bezoek aan zijn principalen, in Rotterdam terug. Een troep jongens kreeg hem bij de Delftse Poort in de gaten en weldra had hij een menigte achter zich, die hem volgde langs de Coolsingel en Karresteeg naar zijn woning aan de Leuvenhaven onder het dreigend geschreeuw van ‘moordenaar’, ‘bloedhond’ en nog erger scheldwoorden. Van Zuylen rekwireerde het gelegerde voetvolk, dat ruim baan maakte en de burgers over de Wijn- en Leuvenbrug terugdreef waarna deze bruggen werden opgehaald, zodat de menigte de woning niet meer kon naderen. Bij deze schermutseling vloeide bloed waardoor de woede van de belegeraars tot kookhitte steeg. Met man en macht werden de kanonnen die op het Bolwerk stonden door het janhagel naar de Leuvenhaven overgebracht en over het water opgesteld tegenover de woning van de Baljuw. Toen kon men een schouwspel zien, zoals in de republiek nog nooit was vertoond, n.l. een bombardement binnen de stad.
Van Zuylen en de zijnen moesten vluchten. Vermomd in pakken van de soldaten trokken zij met de troep smadelijk de stad uit, de woning aan de overwinnaars overlatend, die deze tot de grond toe slechtten, de opstand was volkomen. De burgemeesters gaven gehoor aan de buitenissige eis de gevangenen uit het spinhuis los te laten en eerst nadat de vroedschap onder dwang van de burgers Van Zuylen als Baljuw had afgezet, keerde de rust weer. Het Hof van Holland liet een onderzoek instellen naar de oorzaak van de ongeregeldheden en naar beweerde malversaties die door de Baljuw zouden zijn gepleegd. 129 personen werden gehoord en veel kwaad werd over Van Zuylen getuigd. De gewezen Baljuw werd in staat van beschuldiging gebracht en de aanklacht behelst meer dan duizend foliovellen. De zaak liet zich niet goed aanzien doch van hoger hand werd deze aan het Hof onttrokken en voor de Hoge Raad gebracht. Twee jaar later volgde algehele vrijspraak met veroordeling van Rotterdam tot schadevergoeding! De Baljuw moest in ere worden hersteld en een deel van de vroedschap kreeg zijn congé. De schade werd begroot op het enorme bedrag van Fl. 152.000.- De man die met schuld in Rotterdam was gekomen en 14 jaar Baljuw was geweest, moet dus wel een zuinige levenswijze hebben gehad. Enfin, hierover lichten de paskwillen en schotschriften van die dagen ons wel in.
En wilt u nog weten hoe het geld ten slotte bijeenkwam. Heel eenvoudig; de verponding en de accijnzen werden verhoogd en dus betaalde Rotterdams burgerij zelf het gelag!
Tot zover het fraaie relaas, beschreven door P.A. van de Kamp. Er is weinig nieuws onder de zon, zoals met name uit de laatste alinea van het verhaal blijkt.
Genealogie Van der Steen, verhalen en stambomen, leren uit het verleden.
Terug naar Van der Steen - Rotterdam of terug naar Verhalen.